Hhet was een gewoonte om wanneer men ’s avonds water weggooide luid te roepen “Pas op het water”, of letterlijk vanuit het Iers, “Weg met jezelf van dat water”. Men dacht immers dat de geesten van de overledenen dan ronddwaalden en dat het gevaarlijk zou zijn wanneer het water op hen terecht zou komen.

Op een donkere avond gooide een vrouw een ketel met kokend water leeg. Daarbij had ze niet aan de gebruikelijke waarschuwing gedacht. Meteen was er een gil te horen, alsof er iemand erge pijn had, maar er was niemand te zien. De volgende avond liep er plots een zwart lammetje haar huis binnen. Met het ruggetje helemaal verbrand, legde het lammetje zich jammerend neer bij de haard en overleed. Men wist toen dat dit de geest moest zijn die door de vrouw verbrand was. Eerbiedig droegen ze het dode lammetje naar buiten en begroeven het daar diep onder de grond. Maar iedere avond opnieuw, telkens op hetzelfde tijdstip, liep het lammetje weer het huis binnen. Het legde zich dan neer bij de haard en overleed. Na een aantal keren werd een priester erbij gehaald. Na zijn geestenverdrijving leek de geest dan eindelijk tot rust te zijn wedergekeerd. Het zwarte lammetje verscheen niet meer. Noch was het begraven lichaam van het lammetje terug te vinden… al hadden ze het toch echt met eigen handen daar begraven en bedekt met klei…