Eer zijn nogal wat mensen die twijfelen — zelfs in de kleinste dorpen. Vorige kerst vertelde een vrouw me dat ze niet in geesten en de hel geloofde. De hel was volgens haar slechts een achterhaald verzinsel om mensen op het rechte pad te houden. Geesten zouden volgens haar helemaal niet mogelijk zijn op aarde, maar alvermannetjes, waterpaarden en gevallen engelen dan weer wel. Zo ontmoette ik ook eens een man met een tattoo van een Mohawk-indiaan op zijn arm; hij deelde hetzelfde geloof en ongeloof. Waar men ook aan twijfelt, men twijfelt nooit aan de alvermannetjes, want, zoals hij tegen me zei: ‘Die zijn vanzelfsprekend.’ Zelfs de nuchtere, rationele geest ontkomt er niet aan om daarin te geloven.

Zo’n drie jaar geleden verdween er in Munstergeleen ineens een jong meisje van het aardappelveld. Iedereen was ongerust en er heerste een onuitgesproken angst in het dorp. Het gerucht ging dat ze door alvermannetjes was meegenomen. Een van de inwoners zou haar zogezegd al langere tijd tegen hen beschermd hebben, maar uiteindelijk kregen de alvermannetjes toch de overhand. In plaats van het meisje had hij nu, zogezegd, ineens een hark vast. Toen de burgemeester werd ingelicht zette deze een grootschalige zoektocht op touw. De inwoners werden geadviseerd om alle aardappelen te verbranden op het veld waar ze was verdwenen — alvermannetjes beschouwen aardappelen immers als heilig. De mensen waren er heel de nacht mee bezig en de pastoor die bidde en zegende zich een ongeluk. Het verhaal gaat dat het meisje de volgende ochtend al slapende op het veld werd teruggevonden. Ze zei dat de alvermannetjes haar hadden meegenomen naar een ver weg gelegen plaats. Onderweg had ze een beek gezien waar een groot slakkenhuis over het water dreef; daarin zat de man die haar altijd beschermde — zo wordt de geest van de sterveling betoverd in nabijheid van die verknipte alvermannetjes. Onderweg hadden ze haar ook de namen verteld van de dorpsbewoners die binnenkort zouden komen te overlijden.

Misschien hebben sprookjesvertellers wel gelijk en kunnen we maar beter niet teveel aan het onwaarschijnlijke twijfelen. Doen we dat toch dan hebben we niet eens een glimlichtje om onze voetstappen te leiden, noch een zandmannetje om ons in slaap te helpen, noch een engeltje op onze schouder om ons raad te geven. Er zou ons niets anders resten dan een kille wereld van wetenschap en redenatie. En zeg nu zelf, het kan toch heus geen kwaad om een vuurtje in onze harten en zielen te laten branden voor het geval iets wonderbaarlijks zich er even zou willen opwarmen; of dat nu mens of geest is. Hoe je het ook wendt of keert, hoe kunnen we weten dat de een zijn onzin beter of slechter zou zijn dan de ander zijn waarheid? Dragen onze harten niet allen de geest van onze wijlen dierbaren met zich mee?