r was eens een arme weduwe. Ze had een dochter zo mooi als de sterren en zo lui als een varken. De arme moeder was het meest ijverig van heel de streek en ze was ook uiterst bekwaam met het spinnewiel. Het was haar hartenwens dat haar dochter ooit net zo handig zou worden. Maar haar dochter stond altijd te laat op, at haar ontbijt voordat ze klaar was met bidden, treuzelde er vervolgens op los en zodra ze iets om handen nam leek het wel alsof ze plots jeuk aan haar vingers kreeg. Hoewel de moeder haar voortdurend achter de veren zat viel er geen land met het kind te bezeilen.
Op een ochtend, die zo slecht was als maar zijn kon, juist toen de arme weduwe vanjewelste tegen haar dochter tekeer ging, reed er niemand minder voorbij dan de zoon van de koningin. “Jeetje, jeetje, mevrouw toch!” zei hij verbaasd, “U moet wel een heel moeilijk kind hebben om u zo vreselijk aan het tieren te krijgen. Het zal toch zeker niet deze mooie dame zijn geweest die u zo op de kast gejaagd heeft?!” “Oh nee, alstublieft Uwe Majesteit, helemaal niet. Ik keek enkel even of ze zichzelf niet te zeer overwerkte. U zult het vast niet geloven, maar ze spint drie pond vlas per dag, weeft er de dag erna linnen van en naait er dan de dag erna hemden mee.” “Goede genade,” zei de prins enthousiast, “ze voldoet aan alle verwachtingen van mijn moeder. En let wel, zij is de beste spinster van het hele land. Zou u zo vriendelijk willen zijn uw dochter in haar mantel te helpen en haar bij mij achterop het paard te helpen? Mijn moeder zou zo ontzettend blij zijn met een schoondochter als haar. Mits deze jonge schoonheid met mij zou willen trouwen natuurlijk.”
Verward door de vreugde en de vrees om betrapt te worden wist de vrouw niet goed wat ze nu moest doen. Voordat de prins van gedachten kon veranderen hielp ze de jonge Anty (Anastasia) toch maar snel ter paard. De prins gaf de moeder een rijkelijk gevulde beurs en vertrok samen met zijn metgezellen en haar dochter naar het paleis. Nadat ze uit zicht verdwenen waren, prakkiseerde de moeder nog een hele poos, bang dat het arme meisje iets slechts zou overkomen.
De prins wist nog te weinig over het meisje om ook maar enig idee te hebben van haar werkelijke opvoeding en karakter. De koningin was met stomheid geslagen toen ze haar zoon met het plattelandsmeisje zag komen aanrijden. Maar nadat ze haar mooie gezichtje van dichtbij had gezien en had vernomen van al haar ijver en kunde, kon de koningin geen genoeg meer van haar krijgen. De prins fluisterde het meisje in dat, indien ze er geen bezwaar tegen had om zijn vrouw te worden, ze er alles aan moest doen om zijn moeder te behagen.
De avond verstreek en de prins en Anty vonden elkaar leuker en leuker, maar de gedachten aan het spinnewiel gaven het meisje voortdurend de koude rillingen. Toen het eenmaal bedtijd was begeleidde de koningin Anty naar een prachtige slaapkamer. Ze wenste haar welterusten en wees haar op daar liggende vlasbundels. “Je kunt er morgenochtend zo vroeg als je wilt aan beginnen. Ik verwacht het gesponnen garen de ochtend erna.” Het arme meisje sliep maar weinig die nacht. Ze huilde onophoudelijk en ze betreurde dat ze zich zo weinig van moeders advies had aangetrokken. Toen ze de volgende ochtend alleen was begon ze met tegenzin te spinnen. Hoewel ze een uitstekend spinnewiel had en het vlas van de hoogste kwaliteit was, brak het gesponnen garen voortdurend. Het ene moment was het nog zo fijn als een spinnenweb en het volgende moment zo grof als het leer van een oude zweep. Uiteindelijk schoof ze weg van het spinnewiel, liet ze haar handen in haar schoot vallen en barstte ze in huilen uit.
Op dat moment verscheen er een klein oud vrouwtje met verrassend grote voeten. “Ach, mooi meisje toch, wat mankeert er?” Anty jammerde, “Ik moet nog al dit vlas voor morgenochtend tot garen zien te spinnen, maar het lukt me niet eens om een kort stukje te spinnen.” “Ach, mooi meisje toch, zou je het erg vinden om deze arme Janne Grootvoet uit te nodigen voor je huwelijk met de jonge prins? Dan zal ik er voor zorgen dat al het vlas tot het fijnste garen wordt gesponnen terwijl je lekker slaapt.” Het meisje pinkte een traan weg, “Maar natuurlijk, u bent van harte welkom. Ik zou u eeuwig dankbaar zijn.” “Uitstekend; blijf dan tot theetijd in je kamer en vertel de koningin dat ze zo vroeg als ze wilt het garen kan komen ophalen.” En zo geschiedde het. De koningin had nog nooit zulk fijn gesponnen garen gezien. “Dat heb je goed gedaan!” zei de koningin. “Ik zal er voor zorgen dat mijn eigen eikenhouten weefraam bij je wordt gebracht, maar voor vandaag hoef je niets meer te doen. Werk en rust, werk en rust, zo luidt mijn motto. Je kunt dan morgen verder gaan met het weven van het garen.”
Het meisje was bang om de prins te verliezen, nu nog banger dan de avond tevoren. Ze wist niet eens hoe ze garen moest omwinden, laat staan hoe ze de schietspoel moest gebruiken. Terwijl ze daar de volgende ochtend weer verdrietig zat verscheen er opeens een klein oud vrouwtje met een gigantisch achterwerk. Ze stelde zich voor als Doortje Dikbips en maakte eenzelfde afspraak met Anty als Janne Grootvoet. De koningin was uiterst tevreden toen ze de volgende ochtend het linnen zo zacht en fijn als het dunste papier zag. “Je bent een schat!” zei de koningin. “Maak er een leuke dag van vandaag. Zodra je er morgen mooie hemden van hebt genaaid kun je er één van aan mijn zoon geven en dan met hem trouwen.”
Zo dicht als Anty nu bij de prins was, zo snel kon ze hem ook weer verliezen. De volgende dag wachtte ze geduldig af met naald en garen in haar handen. Zoals ze al hoopte verscheen daar opeens een derde klein oud vrouwtje. Ze had een hele grote rode neus en stelde zich voor als Marie Roodneus. Ook zij maakte eenzelfde afspraak met Anty. En zo lagen er de volgende ochtend dan ook tien prachtige hemden voor de koningin klaar op tafel.
Men sprak over niets anders meer dan de bruiloft. Ik hoef je vast niet te vertellen dat het een geweldig mooie dag was. Er waren talloze gasten van heinde en verre, waaronder ook Anty’s arme weduwe moeder.
Tijdens het feestmaal sprak de koningin voortdurend over de prachtige hemden en over hoe gelukkig zij en haar mooie schoondochter zouden zijn. Ze zouden samen eindeloos gezellig kunnen spinnen, weven en naaien. Evenals de bruid vond de bruidegom al dat gepraat maar niets. Op het moment dat hij er iets over wilde zeggen meldde zich een bewaker bij het hoofd van de tafel. Hij wendde zich tot de bruid, “Uw tante, Janne Grootvoet, gebood mij U te vragen of ze naar binnen mag komen.” De bruid bloosde. De prins antwoordde, “Vertelt u mevrouw Grootvoet dat eenieder bekende van mijn bruid te alle tijden van harte welkom is, waar we ook zijn.” Het kleine oude vrouwtje met de verrassend grote voeten liep naar binnen en nam plaats naast de prins. De koningin vond het allemaal maar niets en vroeg haar bedachtzaam, “Mevrouw, waarom zijn uw voeten zo verrassend groot?” “Jeetje, Uwe Majesteit, ik heb heel mijn leven aan het spinnewiel gestaan. Daarom dus.” De prins nam de handen van zijn bruid in de zijne en zei, “Ik beloof je, mijn liefste, jij zult nooit langer dan een uur bij hetzelfde spinnewiel hoeven staan.” Dezelfde bewaker meldde zich opnieuw, “Uw tante, Doortje Dikbips, vroeg of ze naar binnen mocht komen.” Prinses Anty was er helemaal niet blij mee, maar de prins heette haar van harte welkom. Doortje Dikbips nam plaats aan tafel en proostte op ieders goede gezondheid. “Mevrouw, mag ik u iets vragen?” vroeg de koningin, “Waarom bent u zo breed te midden uw hoofd en voeten?” “Dat, Uwe Majesteit, komt doordat ik heel mijn leven aan het weefraam heb gezeten.” De prins zwaaide met zijn scepter, “Op mijn scepter, mijn vrouw zal nooit en te nimmer een uur lang hoeven zitten.” Hij was nog maar net uitgesproken toen de bewaker zich weer meldde, “Uw tante, Marie Roodneus, vraagt toestemming om naar binnen te komen.” De wangen van de prinses kleurden nog roder dan rood, maar de prins zei gastvrij, “Natuurlijk, laat u haar weten dat we ons vereerd voelen.” Het oude vrouwtje kwam binnen en werd hartelijk begroet door de mensen die vooraan de tafel zaten. De mensen aan het verre eind van de tafel zetten hun bril op hun neus of dronken snel van hun glas om zo hun grijns te verbergen. “Mevrouw,” zei de koningin, “vertelt u ons alstublieft, waarom is uw neus zo groot en rood?” “Echt, Uwe Majesteit, ik heb heel mijn leven het hoofd gebogen over naaiwerk. Al mijn bloed is naar mijn neus gelopen.” “Liefste,” zei de prins tegen Anty, “als ik nog ooit een naald in je handen zie, zal ik maken dat ik bij je weg kom.”
“Echt waar, jongens en meisjes, hoewel het een leuk verhaaltje lijkt, vind ik het moraal ervan niet zo goed. Als een van jullie schavuiten ooit net zo lui als Anty wordt, zul je vanzelf wel merken dat het je niet zo gemakkelijk als haar zal vergaan. Ze was immers te mooi om waar te zijn en bovendien waren er drie toverfeeën die haar hielpen. Tegenwoordig zijn er geen feeën en waarschijnlijk zul je ook geen echte prins vinden die zo goed op je zou letten. Trouwens, misschien werden Anty en haar prins wel helemaal niet zo gelukkig samen naarmate ze ouder werden.”
En zo werd de vertelling eeuwen geleden beëindigd door die arme oude Sybilla, huishoudster van pastor Murphy, daar op het platteland van Coolbawn in de baronie van Beanntraí, aan de kust ten westen van county Cork, daar, in Ierland — waar anders?!