Eer was eens een minstreel die de sterren van de hemel zong. Op een warme herfstdag liep hij in zijn eentje door het eeuwenoude Imstenraderbos. De weelde van de mooiste kleuren liet hem al zijn aardse zorgen vergeten. De machtige zomereiken en majestueuze beuken gaven hem veel inspiratie voor nieuwe liederen. Toen de minstreel bij de Geleenbeek aankwam, besloot hij om even te rusten. Het gras was er zacht, het stromende water verkoelde zijn voeten en zijn haren deden een dansje met de ruisende wind.De minstreel bedacht zich dat er geen mooiere muziek bestond dan die van het orkest der natuurlijke stilte.

Terwijl de minstreel zat te genieten dacht hij: “Was er maar iemand om deze mooie middag mee te delen.” Hij pakte zijn luit en begon mee te tokkelen op het ritme van het kabbelende water. Al snel kwam daar een wolf vanuit het struikgewas aangedraafd. “Oh, een wolf… op zulk gezelschap zat ik dus niet te wachten!” De wolf kwam dichterbij en zei: “Hee, minstreel, wat speel je toch mooi! Ik wil ook leren spelen.” De minstreel antwoordde: “Dat is gemakkelijk, je hoeft maar precies te doen wat ik je zeg.” “O minstreel,” zei de wolf, “ik zal goed luisteren, zoals een leerling naar zijn meester luistert.” De minstreel vroeg de wolf met hem mee te komen. Nadat ze een stuk gelopen hadden, kwamen ze aan bij een oude eik. De eik was doormidden gehakt en hol van binnen. “Let op,” zei de minstreel, “om luit te leren spelen, moet je je voorste voeten in de spleet van deze boom zetten.” De wolf luisterde, maar de minstreel pakte snel een grote steen en beklemde daarmee de wolf zijn voeten. De wolf zat nu gevangen en kon geen kant meer op. “Wacht hier totdat ik weer terug kom,” zei de minstreel terwijl hij wegliep.

Na een tijdje dacht de minstreel weer: “Was er maar iemand om deze mooie middag mee te delen.” Hij pakte zijn luit en begon te spelen. Al snel kwam daar een vos tussen de bomen uit geslopen. “Oh, een vos… op zulk gezelschap zat ik ook niet te wachten!” De vos kwam dichterbij en zei: “Hee, minstreel, wat speel je toch mooi! Ik wil ook leren spelen.” “Dat is gemakkelijk,” antwoordde de minstreel, “je hoeft maar precies te doen wat ik je zeg.” “O minstreel,” zei de vos, “ik zal goed luisteren, zoals een leerling naar zijn meester luistert.” Na samen een stuk gelopen te hebben, kwamen ze aan bij een bospad met aan weerszijde een hoge heg. De minstreel pakte een tak van de linker heg, boog deze naar de grond en zette zijn voet op het uiteinde. Hetzelfde deed hij met een tak van de rechter heg. “Kom op, kleine vos, als je iets wilt leren, reik me dan je voorste linkervoet aan.” De vos luisterde en de minstreel bond de vos zijn voet aan de linker tak vast. “Geef me nu je rechtervoet.” De vos luisterde weer en de minstreel bond zijn voet aan de rechter tak vast. Nu de vos met beide voeten vast zat liet de minstreel de takken los. De takken zwiepten terug omhoog en de vos hing nu in de lucht heen en weer te spartelen. “Wacht hier totdat ik weer terug kom,” zei de minstreel terwijl hij wegliep.

En weer dacht de minstreel: “Was er maar iemand om deze mooie middag mee te delen.” Hij begon weer op zijn luit te spelen en terwijl zijn muziek door het bos galmde kwam daar een haas aangehuppeld. “Oh, een haas… daar zat ik ook niet op te wachten!” De haas kwam dichterbij en zei: “Hee, minstreel, wat speel je toch mooi! Ik wil ook leren spelen.” “Dat is zo gepiept,” antwoordde de minstreel, “doe maar precies wat ik je zeg.” “O minstreel,” zei de haas, “ik zal goed luisteren, zoals een leerling naar zijn meester luistert.” Na samen een stuk gelopen te hebben, kwamen ze aan bij een open vlakte waar een boom stond. De minstreel knoopte een lang touw rond de nek van de haas en knoopte het andere eind aan de boom vast. “Zo, kleine haas, ren twintig rondjes om de boom!” zei de minstreel. De haas luisterde; na twintig rondjes te hebben gerend, zat hij vast aan de boom. “Wacht hier totdat ik weer terug kom,” zei de minstreel terwijl hij wegliep.

Ondertussen had de wolf heel de tijd heen en weer gewroet en had zichzelf zodoende weten te bevrijden. De wolf was woedend en snelde achter de minstreel aan om hem in stukken te scheuren. Toen de vos hem voorbij zag sprinten begon de vos te kreunen en jankte hij met al zijn macht: “Broer wolf, help me! De minstreel heeft me gevangen!” De wolf trok de takken naar beneden, beet de knopen stuk en bevrijdde de vos. Nu waren ze met zijn tweeën om wraak te nemen op de minstreel. Al snel kwamen ze de gevangen haas tegen. Ze bevrijdden hem en gingen toen allen samen op pad om hun vijand te zoeken.

De minstreel speelde weer op zijn luit — dit keer had hij meer geluk. De muziek werd gehoord door een arme houthakker, die onmiddelijk met zijn werk stopte en met zijn bijl onder de arm naar de muziek kwam luisteren. “Eindelijk, geschikt gezelschap!” dacht de minstreel. “Een mens, zoals ik hoopte, en niet een wild dier.” De minstreel speelde zijn mooiste lied en de houthakker liet een traan van geluk bij het horen van zijn mooie gezang. Terwijl hij stond te luisteren kwamen daar de wolf, de vos en de haas aangestormd. Het was de houthakker meteen duidelijk dat ze geen goede bedoelingen hadden. Hij tilde zijn glimmende bijl in de lucht en ging voor de minstreel staan. “Wie de minstreel kwaad wilt doen zal eerst langs mij moeten!”

De dieren werden bang en vluchtten snel terug het bos in. De minstreel speelde nog een liedje voor de houthakker en ging toen terug naar huis om te slapen.